Nederland is een bosarm land met slechts 340.000 ha bos. Van dat aantal is 16.246 ha zogenaamd populierenbos en zijn ettelijke honderden kilometers dijk-en dijkwegen beplant of omzoomd met populieren. Dat lijken allemaal redelijk grote aantallen, maar Nederland -meer dan Vlaanderen en Frankrijk – heeft last van een grote kapwoede. Zo erg zelfs dat over 15 jaar van dat populierenareaal slechts nog 20 procent over is.
Het gemak waarmee landschapsbeheerders (boeren, grondeigenaren en instellingen) populieren rooien roept vraagtekens op. In West-Zeeuws-Vlaanderen werd recentelijk bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen kap van tal van populieren langs het Magereind bij het buurtschap Nummer Een. Het waterschap Zeeuws-Vlaanderen zou op het verzoek van natuurbeschermingsverenigingen die bomen rooien, omdat ze volgens de natuurclubs niet zouden passen in het landschap. Ook een nabijliggend bosje zou in de optiek van de natuurclubs beter uit het landschap verdwijnen. Lokaal is zowel door particulieren en door raadslid François Babij bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen rooipartij.
Wat dus absoluut bezijden de waarheid is is dat deze bomen niet in het Zeeuws-Vlaamse land zouden passen. Dit is feitelijke kul.
Net zoals het verhaal dat de populieren fouragerende weidevogels zouden hinderen, ook dat is m.i. een leuterverhaal. Populieren en waterwilgen (al dan niet geknot) zijn zo Zeeuws als het maar kan. Jarenlang hadden de bomen ook voor de boeren een functie, omdat de snelgroeiende bomen hen bruikbaar en verkoopbaar hout opleverden, maar naarmate de weilanden werden ingewisseld voor akkers (ook in het Zeeuwse) raakte die functie wat in onbruik.
Ook hadden de wilgen en populieren, samen met bosschages en kreupelhout, een functie bij de aankleding van de vele fortificaties en linies in onze regio, maar aangezien de militaire waarde van de kunstmatige elementen in het landschap ook steeds verder afnam in de 19de eeuw, verdween ook die beplantingsnoodzaak.
De teloorgang van de abeel was begin deze eeuw voor Vlaanderen en Nederland nog aanleiding om een reddingsplan uit te dokteren. Even is er nog getracht om de revival van de populier Europees aan te pakken, maar dat bleek allemaal vergeefs. Temeer, omdat de subsidieregelingen voor heraanplant en bosbeheer van land tot land zeer sterk verschillen.
Landschapsbeheerders blijven helaas aan weerszijden van de grens onverkort verder kappen. En van een wezenlijke herbeplanting is geen sprake. Als een oude zeedijk met vier rijenbeplanting onder handen wordt genomen, keren er – als er herplant wordt – hooguit twee rijen weer terug. Langs wegen wordt vaak – om veiligheidsredenen – niets meer herplant. Ik vind dat jammer.
Natuurbeschermers mogen de mond vol hebben van opwarming van de aard, klimaatverandering en meer van zulks, maar ze werken ten volle mee aan de kap van duizenden zuurstofmakers. Dat is toch een beetje wrang.