De kop van een mijner laatste blogs luidde “Terneuzen is de weg kwijt”. Ik zou er nog het woordje “helemaal aan kunnen toevoegen als de gemeente besluit om binnenkort ettelijke tonnen extra uit te trekken voor de inrichting van het nieuwe streekmuseum in Axel. Dat kost al een goede zes miljoen euro (in crisistijd, in een tijd dat de lasten in Terneuzen in ijltempo omhoog gaan), maar goed, er moest een nieuw museaal onderkomen komen en dat komt er. Sinds de bouw is aangevat is het pand van Antheunis (dat jarenlang door de erven Antheunis mocht verpieteren) een pleisterplaats voor cultureel onderlegden en lokale wetenschappers als Levien de Blaeij. Zij hebben ontdekt dat in de voormalige woning van wijlen meesterschilder Clement Benedictus Antheunis (let wel een schilder/decorateur met papieren, een geschoolde ambachtsman en geen meester in de schilderkunst a la Rembrandt, Steen of Van Gogh) prachtige (nou ja), waardevolle (wie bepaalt dat?) decoraties te vinden zijn, die de moeite van het conserveren (gaat toch zeker drie ton kosten) waard zijn. Of de gemeente dat eventjes wil bijspijkeren.
Cultuurwethouder Jaap Bos zei gister luid en duidelijk voor de provinciale staatsomroep dat Terneuzen het geld er niet voor heeft. Ik hoop dat hij dat blijft zeggen, maar ik vrees het ergste. Als Levien de Blaeij zich al als deskundige opwerpt en Axel en ommelanden oproept om deze schatten vooral te bewaren, dan denk ik dat wethouder Bos gaat inbinden en alsnog op zoek gaat naar publiek geld.
En daar zit nu mijn bezwaar.
Die schilderingen en decoraties zitten als sinds het begin van de vorige eeuw in dat pand.
Ze zaten er nog in toen Clement al lang naar boven was verhuisd, maar niemand van zijn nazaten het klaarblijkelijk de moeite vond om ze te conserveren. Nu het pand publiek eigendom is geworden, van de gemeente, van de gemeenschap, moet er zonodig bakken geld tegenaan gekwakt worden.
Dat hoeft voor mij echt niet.
Kijk, het ligt iets anders als een kunstenaar een meesterwerk op een toren schildert, een watertoren, zoals bijvoorbeeld in Oostburg, waar de druppels van Johnny Beerends voor iedereen zichtbaar het leed van het westen symboliseren. Toen de Breskense meester (een echte in de kunsten) die druppels plaatste wist ook iedereen dat die daar niet voor eeuwig zouden glanzen. Dat de gemeente Sluis nu meebetaalt aan de renovatie van het werk ligt in mijn optiek iets anders, de gemeente betaalt mee aan de instandhouding van een beeldmerk; dat van Oostburg.
In Axel is sprake van mooie decoraties in de stijl der tijd, maar absoluut niet van meesterlijk werk, daarvoor kwam de meesterschilder technisch penseelvaardigheid en inzicht te kort. Bezie de wortelloze bomen, de perspectieffouten en de kinderfiguren, die te lelijk zijn om als faun door het leven te mogen gaan. Als dit soort kunst met gemeenschapsgeld behouden moet blijven, dan gaan we nog wat meemaken, dan gaat straks elke woningbezitter waar de oude Antheunis nog een kwak verf op de muur heeft geveegd een beroep doen op de gemeenschappelijke ruif om te behouden wat hij heeft ook al is het eigenlijk niet om aan te zien. Dat geldt overigens wat mij betreft niet voor het stucwerk, want dat kon die oude meester wel degelijk, maar ja, ook dat kost veel geld om in stand te houden.
Nee, meneer Bos, blijf het zeggen. Terneuzen heeft dat geld niet.
Laat anderen nu maar eens, voor al dat oude spul waar nooit naar om is gekeken, betalen.