Eigenlijk, ja eigenlijk, eigenlijk is het natuurlijk een beetje een blamage als je als notabele familie in het dorp een lap verontreinigde grond zo pal bij het centrum bezit waar je geen moer mee aankan. Het is zonde, jammer, maar ja, het is niet anders.
En wil je er iets mee, dan zal je toch medestanders moeten vinden om er iets mee te doen.
Maar ja, dat is als grote ondernemer in een kleine gemeenschap, natuurlijk apennnootjes, peanuts. Je huurt een verzekeringsagentje die zich ook ontwikkelaar durft te noemen in en zegt ‘m dat-ie – als-ie een geïnteresseerde marktpartij weet te vinden – mee mag doen met de ontwikkelingen op het perceel. Je bindt vervolgens een lokale bouwonderneming aan je – die toch al materialen bij je betrekt en derhalve al afhankelijk is – en zegt die bouwclub dat ze mooi aan de bak zullen komen als het plan van de grond komt en vervolgens stap je naar het dagelijks gemeentebestuur toe en zegt die heren daar dat er iets prachtigs te verwachten valt als zij maar hun medewerking willen verlenen.
Er wordt geknikt en gebogen en ziedaar de kongsi is geboren.
Leven de notabelen, leve het dorp.
Maar ja, er komt geen marktpartij die op het met zware metalen verziekte perceel iets bouwen wil, er dient zich geen externe ontwikkelaar aan die grootste plannen ontwikkelen wil. Er gebeurt niets. Een jaar niet, twee jaar niet, tien jaar niet, vijftien jaar niets.
En in de tussentijd verwordt het dorp tot kleine stad.
Verliest de familie die handelt in beton en bakstenen langzaamaan zijn notabele positie.
Worden voor de rollen in het gemeentelijk bestuur andere spelers gevonden, die minder als de marionetten van ooit aan de touwtjes willen hangen. En de verzekeringsagent die ontwikkelaar speelde krijgt in het dorp steeds minder krediet en verplaatst het leeuwendeel van zijn handel naar een oord waar Vossen plachten te leven en waar politieke vriendendiensten nog wel gangbaar zijn. De lokale bouwondernemer, die ooit in het dorp de hoogte in bouwde, heeft minder en minder te doen en vindt uiteindelijk zijn toevlucht aan zee, waar voor een Belgische grootbelegger recreatiewoningen mogen worden gebouwd. Het woord mogen is hierbij erg belangrijk.
En dan verschijnen er ook nog eens entrepreneurs uit den vreemde op het plaatselijk speelveld. Een sluwe Belg met ontwapenende glimlach en snelle kostuums. Die bouwt met steun van de brede wethouder plotsklaps in een polder aan de rand van het groter geworden dorp een winterpretparadijs met daaronder duizenden vierkante meters winkelruimte voor wie het blieft.
Dat die Belg vervolgens dat detailhandelscentrum binnen een mum van tijd verkoopt aan de vastgoedonderneming van de nationale bank der Staat verbaast de notabele familie ten zeerste. Hoe kan dat? Mag dat? Hoe gaan we daar iets aan doen?
Er wordt steun gezocht voor een felle campagne tegen de komst van winkels enzomeer in de polder aan de rand van het gegroeide dorp. Middenstanders (dat zijn die altijd klagende winkeliertjes, het tegenovergestelde is ondernemers, die klagen niet maar doen) zijn zo bereid gevonden om in het verzet mee te gaan, zo ook de lokale bouwer, de verzekeringsagent (en zijn contacten in het verderop gelegen Vossenland) en wat lokale politici slagen in gezamenlijkheid aan het schrijven en procederen tegen het vreemde element op de lokale markt. Bij de provincie wordt een sterke medestander gevonden, frisse Harry, de meest bemoeizuchtige gedeputeerde in de moderne historie van het Land in Zee.
Harry moest niets van Belgen.
Harry moest niets van Winkels.
En Harry moest zeker niets hebben van winkels die op zondagen de deuren zouden openen.
En Harry moest ook al niets hebben van de brede dorpswethouder die de Belg permissie gegeven had zijn droom te bouwen.
Alles bijeen voldoende reden om een streep te zetten door dat nieuwe winkelparadijs aan de rand van het dorp.
En de vastgoedonderneming der Staatse Bank kon klagen wat ze wou.
Deputé Harry hield stand.
Eerst winkels op het terrein van de eeuwig Hoopvolle familie, daarna zullen we wel bezien, besliste Harry en hoewel de Staatse bankers nog vergeefs probeerden bij de Raad van State een opening te vinden voor vrij ondernemersschap, het mocht niet baten.
Maar goed, zelfs in het dorp aan de Rand van Nederland blijft de klokke niet stille staan.
Tijd vervliegt. Frisse Harry verdwijnt (gewone mensen waren hem meer dan zat), de brede wethouder komt niet meer terug in de politieke arena en vervolgt zijn leven met het kweken van zaden. De notabele familie blijft en blijft het nieuwe bestuur van het dorp op gezette tijden beloven met een plan, een prachtplan te zullen komen. En elke keer als de belofte herhaald wordt betrekt de familie de lokale verzekeraar en de bouwer erin.
Maar met elke nieuwe belofte ziet de bevolking van het dorp in vergelijkbare oorden ieist verderop winkels uit de grond schieten die een aantrekkelijke invulling kunnen geven aan het consumptiegedrag, althans aldaar. Grote stuntzaken met bruin -en witgoed, speelgoed en materialen om zelf iets mee te doen in huis en tuin. Zelfs in het nabije Vossenhol wordt gedroomd van een grootste levensstijlspeeltuin van de keukenkampioen.
En waarom mogen dat soort zaken niet in ons dorp komen van de notabele familie zegt het volk, mort het volk.
Waarom wel elders wat en hier niks, niënte,nada…
Waarom is ons bestuur zo bang van de Hoopvolle familie, die al vijftien jaren wat beloofd, maar nimmer invulling geeft aan die belofte?
Waarom krijgt die familie telkenmale tijd en tijd om die belofte te herhalen?
Vragen rezen en blijven rijzen.
En Voorwaar.
Plotsklaps,
als een donderslag bij helder hemel laat de burgemeester van het dorp in de plaatselijke courant het volgende opnemen….
“Lonink (de burgemeester) vindt dat Terneuzen het zich niet kan permitteren nog langer te wachten tot grondeigenaar De Hoop (de notabele familie) en de projectontwikkelaars Aannemersbedrijf Van der Poel (de lokale bouwer) en Lafoma (de verzekeringsagent die zich ontwikkelaar noemt) komen met concrete initiatieven voor het braakliggend gebied in de binnenstad van Terneuzen. Hij wil voor 2013 helderheid. “We wachten al vijftien jaar op plannen voor het gebied bij de Kennedylaan-West. De raad wil daar dicht bij het winkelhart van de stad perifere of grootschalige detailhandel. Maar er gebeurt niks. Daardoor missen we hier in Terneuzen ontwikkelingen die wel in Goes en Middelburg plaatsvinden.”
Zou er – denkt U – naar aanleiding van deze -toch wel hartekreet – iets in het dorp dat verworden is tot stad gaan gebeuren?
Zou de Hoopvolle familie nu echt plannen hebben?
Of gebeurt er niets, weer niets?
Vooralsnog zet ik -in potlood- een kruisje bij de laatste optie.
Het blijft oorverdovend stil… Gevoelige snaar geraakt meneer Grem?
Het moge duidelijk zijn dat er meer ondernemers met visie nodig zijn in ZVL die elkaar bovendien ook nog wat gunnen. Ik hoop voor Terneuzen dat ze snel boven water komen.