Vijf jaar geleden kon ik me nog druk maken, omdat Mark Rutte het bestaan van armoede in Nederland zo goed als ontkende. Hij wilde niet weten van de 800.000 mensen die onder de armoedegrens van pakweg 1000 euro leefden.
Kwaad schreef ik: “In de optiek van Rutte en zijn maatjes moet iedereen in dit machtige land voor zichzelf kunnen zorgen. Met een beetje wilskracht lukt dat iedereen, althans volgens mighty Mark.
Deze eeuwige vrijgezel, die zijn overhemden tot voor kort nog door zijn moeder liet strijken, weet absoluut niet hoe het is om een huishouden te runnen met een minimum inkomen. Weet absoluut niet hoe een moeder zich voelt die haar kinderen ontzeggen moet wat anderen wel kunnen krijgen als het gaat om kledij, speelgoed, club-deelname of meegaan op schoolreis. Deze man, die miljarden aan overheidsmiddelen wegsluist naar banken en onwillige eurolanden, ontkent de groei van een onderklasse.
Ontkent de werkelijkheid…
Ontkent zijn eigen geestelijke armoede…”
We zijn vijf jaar verder. Een crisis verder en het gros dat toen werkloos de dagen heeft dat jarenlang moeten blijven doen. Voor veel mensen in de armoedeval gevangen veranderde er niets. Daar verandert geen tv-programma van het Humanistisch Verbond, hoe mooi ook gemaakt, iets aan. Je had verwacht dat Rutte met zijn nieuwe ploeg van liberalen en sociaal-democraten, wat? Ehh PvdA’ers! Iets aan de armoede van velen had willen doen, maar ach ja, Minister Asscher van Sociale Zaken was nou niet bepaald gelukkig in zijn beleid. Integendeel, de zogenaamd getalenteerde bestuurder bleek in werkelijkheid Flopje te zijn.
Het gevolg is dat anno 2016 nog steeds 800.000 armen dit land bevolken. Dan heb ik het over wat heet Nederlanders met een allochtone achtergrond. Geen inwijkelingen, die komen er nog bovenop.
En van die 800.000 zijn er ruim 380.000 kind te noemen. Onder de 18 dus.
Kim Putters, de nieuwe directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, schreef onder de noemer “Een lege schoen” in het Financieel Dagblad een pijnlijk essay over dit Nederlandse probleem waar de politiek – de SP uitgezonderd – volgaarne over zwijgt. Ik wil U dat stuk niet onthouden.
Een lege schoen
Sinterklaas heeft ons land verlaten, maar we blijven achter met heftige discussies over de ethische kanten van zijn verjaardag. Het debat over discriminatie en uitsluiting gaat meestal niet over de vraag of ieder kind thuis of op school een mooi cadeau in zijn of haar schoen aantreft.
Zo’n elf procent van de kinderen in Nederland leeft in armoede. Dat zijn bijna 380.000 kinderen. Bij kinderen met een migratieachtergrond loopt dat zelfs op tot 28%, doordat hun ouders vaker financiële en gezondheidsproblemen hebben. Een deel van de kinderen in Nederland kon afgelopen weekend dus niet meedoen aan ons kinderfeest.
Wat is armoede in Nederland? Als we uitgaan van het bestaansminimum, waarmee je de kosten van wonen, voedsel, drinken en kleding moet kunnen betalen, dan zijn er bijna 800.000 armen in Nederland. Dat gaat voor een alleenstaande om een inkomen van circa 971 euro netto per maand.
Als we rekening houden met het betalen van contributie voor een sportvereniging of schoolreisje, dan loopt de teller op tot ongeveer een miljoen mensen met een netto inkomen van 1063 euro in de maand. De kinderen in deze groep zijn niet uitbundig bezocht door Sinterklaas.
Het positieve nieuws is dat het armoedecijfer dit jaar daalde van 7,6% naar 7% van de bevolking. De verwachting is dat deze daling zich in 2017 iets doorzet. Er zijn voorbeelden van kinderen die met een beetje hulp al heel wat weten te bereiken.
Zo steunt de Stichting Leergeld al twintig jaar kinderen die bijvoorbeeld bijles of de contributie van de sportvereniging niet kunnen betalen. Ze koppelen jongeren, ook vluchtelingen, aan vrijwilligers die helpen met taallessen of stages. Sommigen bereiken met die steun en veel wilskracht zelfs de topsport.
Het lukt echter niet iedereen zich aan armoede te ontworstelen. Bijna 600.000 mensen zitten er meer dan drie jaar middenin. Dat noemen we langdurige armoede. Elk kabinet claimt wel wat succes als er mensen uit deze groep aan het werk komen, maar velen vallen na enige tijd ook weer terug in werkloosheid en armoede. Waardoor?
Voor de kansen van kinderen zijn allereerst het beroep en de opleiding van ouders sturend. Het besteedbaar inkomen hangt daarmee meestal samen. Laagopgeleiden zijn veel vaker werkloos en hebben vaker tijdelijk werk dan middelbaar en hoogopgeleiden.
Als je ouders zzp-er zijn en een deel van het jaar geen of weinig inkomen hebben dan is het aanschaffen van de iPad voor school of het meegaan naar het zwembad geen vanzelfsprekendheid meer.
De Onderwijsinspectie legde er in de tweede plaats de vinger bij dat kinderen van laagopgeleide ouders vaker lagere schooladviezen krijgen en vaker minder goed scoren bij de cito-toetsen. Deels kan dit door begeleiding van ouders komen, maar leerkrachten laten soms ook — onbedoeld — die thuissituatie in schooladviezen doorklinken.
Deze kansenongelijkheid draagt het risico in zich dat deze kinderen, ook later in de loopbaan, in deze situatie blijven. Het kabinet is weliswaar een aanvalsplan hiertegen begonnen, maar deze kinderen staan voorlopig op een flinke achterstand.
In de derde plaats zien we dat de ouders en vrienden van deze kinderen ook vaker een minder goede gezondheid en leefstijl hebben. Laagopgeleiden leven in Nederland tot zeven jaar korter dan hoogopgeleiden. Het aantal jaren leven in minder goede gezondheid loopt zelfs op tot een verschil van achttien jaar. Hun kinderen leven ook vaker ongezond. Ze verlenen bovendien soms al op jonge leeftijd mantelzorg, wat hen kan weghouden bij vrienden en in sociaal isolement kan brengen.
Bij kinderen met een migratieachtergrond is de financiële en gezondheidssituatie, in de vierde plaats, nog minder rooskleurig. Dat verklaart het hoge percentage van 28% van kinderen in armoede. Het versterkt de ervaren mate van uitsluiting, op een moment in de tijd dat mensen van verschillende etnische achtergronden toch al vaker tegenover elkaar staan.
Zijn er oplossingen? Vaste banen helpen langdurig armen en hun kinderen meer dan het gesappel met tijdelijke klusjes. Dat geldt ook voor bij- en omscholing op de werkvloer voor jonge mbo’ers, net als betere afspraken met werkgevers over beschut werk voor mensen met gezondheidsbeperkingen.
Maar het begint al veel eerder op school. Als je de iPad niet kunt aanschaffen dan belemmert dat het leren. In de klas lig je er dan sociaal gezien al snel buiten. Zo gaat het ook als je geen geld hebt voor het kopen van Sinterklaascadeautjes. De schaamte die dat bij kinderen tot gevolg heeft zou de onze moeten zijn.
Kim Putters is directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau.