Cargill in Sas van Gent viert dit jaar het honderdjarig bestaan. Een jubileum om stil bij te staan, met een groot personeelsfeest, open dagen, sportmanifestaties en lezingen. Mooi, dat mag. Vorige week wijdde ons aller Halfformaat enige aandacht aan het jubileum. Collega Harmen van der Werf had een onderhoud met twee (oud-)werknemers en die deden hun verhaal over hun jaren bij het bedrijf, het belang van de fabriek voor stad en streek en meer van zulks. Het was aangenaam leesvoer, maar terugdenkend aan het verhaal op weg naar het hoge noorden (achter het stuur moet je toch wat) passeerde in mijn kop een heel ander beeld van het stijfselkot te Sas van Gent.
Waar Cargillman Winne het had over een wat Bourgondische mentaliteit kwam bij mij het beeld terug van ongeschoolde werknemers, latere Dethonklanten, die door kleine minne baasjes verre van redelijk bejegend werden. Van hogere baasjes, die het politieke spectrum in Sas van Gent decennia lang beheersten, van een voetbalclub die zelfs in reuk decennia vereenzelvigd werd met het geurende bedrijf (tot de jaren zeventig toen de club eindelijk een voorziening kreeg veel te ver buiten de kern), van malversaties waarbij contractors door leidinggevenden op onheuse manier gebruikt werden.
Even voorop gesteld; ik kijk door de bril van een oud-Westdorpenaar en vanuit dat perspectief werd er altijd heel anders gekeken naar hetgeen in Sas van Gent speelde of gebeurde. Aan de andere kant van het kanaal was weinig goeds, maar ja, de polderbewoners moesten een boterham verdienen en togen elke werkdag -en soms ook in het weekeind – de brug over om in de rokende fabriek te SvG de arbeid te verrichten. Elke ochtend zag je de mannen broeders in ijzeren cohort de lange helling van de kanaalbrug optornen, door weer en wind, van oudere tot kind. Aan de Sasse zijde van de brugafrit splitste de groep zich in twee. Een deel fietste verder zuidwaarts, naar Glasfabriek, de oude suikerfabriek en de Zuidchemie, het andere deel sloeg noordwaarts af, naar Suikerunie en wat toen CPC (dus nu Cargill) heette.
Cargill heeft in de loop van een eeuw heel wat namen versleten. Het begon onder de naam Zeelandia NV, opgericht door vader en zoon Callebaut, een bedrijf ter productie van maiszetmeel. In de streek werd het bedrijf alras bekend als het stijfelskot, waaruit ook duidelijk blijkt wat er gemaakt werd en onder welke omstandigheden. In 1924 werd de productie van glucose gestart, waarmee de fabriek zich ging toeleggen op de vervaardiging van suikers en stropen voor de voedingsindustrie. Dat ging in die jaren echt prima, het was dan ook niet vreemd dat het familiebedrijf werd overgenomen en in 1927 verderging onder de naam CPC (Corn Products Refining Company). CPC zou CPC blijven tot 1987 toen het als Cerestar terecht kwam onder de vlag van Gruppo Ferruzzi. Vijf jaar later nam het Franse Eridiania Behin Say het bedrijf over en in 2002 meldde Cargill zich als overnamekandidaat.
In de jaren ’70 mocht ik, aan het begin van mijn maatschappelijke loopbaan, als schoonmaker met enige regelmaat de terreinen van toen CPC op. De toiletten en verkleedruimten waren mijn domein, althans op doorsneedagen. Op andere dagen – van kleine rampspoed – werd ik ingezet om ondergelopen fabrieksruimten te ontdoen van suikers, maïzena, stof of olie. En dat kwam nogal eens voor. Een keer maakte ik het mee dat een zijgevel van een loods eruitgevlogen was omdat een personeelslid in de stoffige ruimte zonodig een peuk moest opsteken. Werken op de CPC was afzien, vuil en verre van prettig. Van die vriendschappelijke sfeer, omdat er zoveel Belgen werkten, heb ik weinig mee gekregen. Het personeel had een bazenangst van hier tot ginder, arbeidsconflicten waren er nooit, omdat het personeel geen zeggenschap had en dat ook niet durfde claimen. Hoe anders was dat op de oude suikerfabriek van de CSM, waar mensen wel samenwerkten, ongeacht hun functie, waar elk jaar met een prettige teamspirit een fabriek werd afgebroken en omgebouwd om een goede (suiker) campagne te draaien. Daar werken was iets heel anders, dag en nacht verschil met CPC. Toen eind jaren ’80 de suikerfabriek gesloten moest worden heb ik volwassen mannen zien huilen, niet omdat hun werk verdween, maar omdat een deel van hun leven wegviel. Oud-burgemeester Joke van Rest doorzag dat niet en zei destijds dat Sas de sluiting van de suikerfabrieken wel te boven zou komen, nou, nee dus.
Nee, CPC was een bedrijf dat lang in de tijd bleef hangen in mentaal opzicht. Pas in de jaren ’80, na de overname door Ferruzzi, veranderde er veel. Plaatselijke zetbaasjes werden vervangen door technocraten zonder lokale binding. Die keken naar de bedrijfsvoering in plaats van allerhande deelbelangetjes. Onder Rien van Nuenen, de latere voorzitter van de Kring der Werkgevers in de Kanaalzone, werd het bedrijf fors gemoderniseerd. Niet alleen facilitair opzicht, in installaties en gebouwen, maar ook in bedrijfsvoering.
Een paar keer heeft het er naar uitgezien dat de fabriek een schaalvergroting niet zo overleven, maar gelukkig kon elke keer een afslanking of zelfs sluiting worden voorkomen.
Cargill viert nu het honderdjarig bestaan te SvG. Het is het bedrijf en Sas gegund. Hopelijk worden er nog wat jaartjes bij die honderd bijgeschreven, want wat deze schrijver ook mag denken over het bedrijf van toen, het bedrijf van nu is als een van de weinige nog overgebleven bedrijven in de maakindustrie en van enorme betekenis voor de regio Zeeuws-Vlaanderen.
Halverwege de jaren ’90 moest ik voor de journalistenmulo een rechtbankverslag schrijven. Ik koos voor een zaak van de provincie tegen het toenmalige Cerestar. Ze hadden een of andere bypass aangelegd bij een meetpunt, waardoor verontreiniging niet werd gemeten. Een ingewikkelde zaak. Ik zat in een bankje achter smiespelende provincie-ambtenaren en snapte er aanvankelijk de ballen van. Hoe het precies is afgelopen met dat rechtbankverslag weet ik niet precies meer. Maar ik heb er later nog vele mogen schrijven voor een Zeeuws nieuwsblad, dus het is nog goedgekomen.